uitgave KNBV, augustus 2010

Bij het 100-jarig bestaan van de Koninklijke Nederlandse Bosbouwvereniging is aan een aantal leden gevraagd om, aan de hand van een oud artikel in het Bosbouwtijdschrift, terug te blikken op de ontwikkelingen in het bosbeheer en daarbij de persoonlijke ervaringen als leidraad te nemen.

 

Aan het woord is Simon Klingen

Het artikel ‘De rol van spontane processen bij het bosbeheer’ (Klingen en Sevenster, 1980) is een pleidooi om van de ontginningsmentaliteit in het bosbeheer naar een ontwikkelingsmentaliteit te komen. Tegelijkertijd illustreert het artikel mooi de destijds heersende gewoontes bij bosbeheerders.

 

Er vallen twee dingen op. De ‘beginselen’ die we beschreven staan nog overeind, maar veel voorbeelden en suggesties in het artikel klinken nu als open deuren. De meeste aanbevelingen zijn namelijk ondertussen in het Nederlandse bosbeheer gemeengoed. Anders gezegd, het beoogde doel is behoorlijk bereikt.

Voor mij persoonlijk markeert het artikel de start van een richtinggevende rol in het bosbeheer. En geweldig om destijds mee te liften met Jan Sevenster.

 

In 1972 en ’73 houden twee stormen stevig huis in het Nederlandse bos. Verbijsterd door de ravage zet een deel van de traditionele bosbouwers kantekeningen bij de bestaande bosbouwmethoden. In 1975 kom ik na twee jaar rechtenstudie in Groningen terug in Arnhem en begin adviesbureau Klingen Bomen. Een deel van de tijd werk ik bij het Utrechts Landschap (studiegenoot Henk Lugtmeijer is daar inmiddels rentmeester geworden) en krijg geleidelijk aan de zorg voor het beheer van de bossen van de stichting.

Docent Jan Sevenster vraagt me te helpen met praktijklessen aan studenten van de Hogere Bosbouwschool. Aangemoedigd door Jan ontstaat het idee om cursussen te gaan geven aan professionele bosbeheerders en boseigenaren. In het begin gaat het vooral om cursussen hoogdunning met de voor Nederland vernieuwende toekomstbomenmethode. Veel van de blessers en hun leidinggevenden van het Staatsbosbeheer komen op cursus.

Naast het bos en de ervaringen van de vele cursisten is Jan mijn grote inspirator. Hij paart veel theoretische kennis aan zorgvuldige waarnemingen in het bos en weet daar verbanden tussen te leggen. Hij staat open voor nieuwe ontwikkelingen en die komen van alle kanten. Geregeld bezoeken Jan en ik, vaak met studenten, Duitse bosgebieden waar NaturgemäßeWaldwirtschaft wordt toegepast. De Duitse beheerders richten zich weliswaar vooral op houtproductie, maar hun beheersvorm met mengingen en kaalslagvrije bosverjonging zijn een verademing en heel leerzaam.

In onze eigen Nederlandse bossen zien we steeds meer aanknopingspunten voor een meer natuurlijker beheer. Het gebruik van natuurlijke verjonging, loofbomen in menging met naaldhout, behoud van oude bomen als scherm en dood hout. Dit alles laat zich wat ons betreft prima combineren met het voortbrengen van waardevol hout. Als vanzelf werken we eraan, Jan met de studenten en ik met de praktijkbeheerders, de gevestigde idee dat bos vooral de houtproductie dient, langzaam om te buigen.

Een belangrijke impuls komt van Kritisch Bosbeheer. De kritische biologen willen geen saaie dennenakkers en zeker geen exoten, maar oerbos: natuurlijke processen en geen houtoogst uit de natuurgebieden! Zij laten in geschriften en op excursies krachtig van zich horen. De gevestigde bosbouwers voelen zich zeer aangesproken. In de debatten lijkt het er vooral om te gaan de ondeskundigheid van de ander aan te tonen.

De opvattingen van de biologen zijn wel extreem, maar een deel van de ideeën is zeker bruikbaar. Verandering in het bosbeheer is nodig, maar onze boodschap is gematigder. Wij gaan niet zo voor dogmatische doelen.

Tijdens excursies en cursussen wijzen wij bosbeheerders op spontane ontwikkelingen in het bos en stimuleren hen deze te gebruiken. Het bos is niet langer een gewas en het is verstandig het minder intensief te beheren. De kostenbesparing van het extensiveren van het beheer is vaak evident groter dan het deels laten liggen (letterlijk) van een deel van de houtopbrengst.

 

De contouren van het bosbeheer zoals we ons dat voorstellen, tekent zich steeds duidelijker af. Een passende naam kan helpen om het verhaal uit te dragen. In het artikel van 1980 spreken we over natuurvolgend bosbeheer, een vrije vertaling van de NaturgemäßeWaldwirtschaft. In het voorjaar van 1990 kies ik de term ‘geïntegreerd bosbeheer’ (gevonden in een beleidsnotitie van Natuurmonumenten). Net zoals bij de geïntegreerde landbouw gaat het om de synthese van ecologie en economie. Geïntegreerd bosbeheer dekt onze lading prima. Gezien de bestaande onevenwichtigheid in de balans van natuur en hout van het Nederlandse bos, gaat het de eerste periode vooral om het versterken van de functie natuur.

Op verzoek van de provincie Overijssel maakt Klingen Bomen een brochure met als titel Geïntegreerd bosbeheer. Het begrip is daarmee breed geïntroduceerd.

De beheervorm helpt, zo blijkt later, de op dat moment hardvochtige polarisatie tussen houttelers en natuurbeheerders tot rust te brengen.

 

Ondertussen doen bosbeheerders veel ervaring op met het gebruik van de spontane processen. En, niet te vergeten, het bos zelf ontwikkelt zich: de voorraad oude bomen neemt toe, van allerlei boomsoorten verschijnt natuurlijke verjonging en op veel plaatsen ontstaat al dan niet bewust gemaakt een gevarieerde bosstructuur. Ook dood hout is voor de meeste eigenaren en beheerders, en ook voor bosbezoekers, geen bijzonderheid meer. Van gewas wordt het bos steeds meer een interessant ecosysteem waaruit soms ook nog hout gehaald wordt.

 

Toch laten we kansen liggen. Bij veel organisaties krijgt door allerlei kantoorwerk het beheer steeds minder aandacht van voldoende gekwalificeerde mensen. Het is zorgelijk dat zelfs de zogenoemde beheerders bij het Staatsbosbeheer nog hooguit één dag per week buiten komen. Een districtshoofd in het bos is al helemaal een zeldzaamheid. Terwijl we steeds hogere eisen aan het bos stellen, en het bos en daarmee het beheer geleidelijk aan complexer worden. Geen tijd meer voor zulk prachtig en nuttig werk?