Nederlands Bosbouw Tijdschrift, april 2003

Er zijn plannen om op het zuidelijk deel van de Veluwe het aantal edelherten en damherten sterk te laten toenemen. De gedachte is om de omvang van de populaties meer af te stemmen op de draagkracht van het terrein.

Op de zuidoost Veluwe, globaal het gebied tussen Arnhem, Hoenderloo en Dieren, zou de stand de komende tijd moeten verviervoudigen. Het gaat om een gebied met een zuivere natuurfunctie. De kans dat bezoekers een edelhert of damhert te zien krijgen wordt daarmee dus vier keer zo groot, zo stelt Natuurmonumenten in haar blad Van Nature. Het idee van meer grazers steunt op de visie ‘Ruimte voor grofwild op een Eindeloze Veluwe’ van mei 2004. Deze visie is opgesteld door de gezamenlijke beheerders van de terreinen op de zuidelijke Veluwe: Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, Hoge Veluwe, Kroondomein en de bosbeherende gemeenten.

Verviervoudiging van de graasdruk heeft grote consequenties voor de structuur en de samenstelling van het bos, en op termijn voor het landschap. Een dergelijke ingrijpende verandering in Nederlands grootste natuurgebied mag mijns inziens niet zonder een maatschappelijk debat. De landschappelijke en ecologische consequenties van deze keuze dienen goed in beeld te komen en ruim te worden gecommuniceerd.

 

Hertenof loofbos?

Edelherten en damherten hebben een grote invloed op de ontwikkeling van het bos. De aantallen dieren zijn daarbij heel bepalend. Op de Veluwe zijn de verschillen in graasdruk goed te zien, en spectaculair in exclosures in terreinen met een hoge wilddruk.

Waar de bezetting laag is, is de spontane ontwikkeling van het geplante naaldbos naar loofbos al aardig op gang. Waar veel hoefdieren leven, ontbreekt de onderbegroeiing en bestaat de bosverjonging vooral uit naaldbomen. De afgelopen decennia weken door gericht beheer op veel plaatsen in het Nederlandse bos de niet inheemse naaldbossen voor de eik, berk en beuk. De autonome vestiging van deze soorten onder met name oude grovedennebossen werd daarbij als een welkome ontwikkeling gezien.

Het sterk begraasde bos heeft weinig verticale structuurvariatie, het is een ‘onderdoorkijk bos’. Ondergroei van bijvoorbeeld lijsterbes, vuilboom, berk, eik en beuk ontbreken grotendeels en daarmee ook de daaraan gebonden dieren. Zolang er nog bos staat, heeft dat een eenvormig bosbeeld.

Bij een hoge graasdruk zal mogelijk op termijn zelfs het bos verdwijnen, en ontstaat er een goeddeels open landschap. De these dat incidenteel eiken de graasdruk kunnen weerstaan, doet niet af aan de vaststelling dat hoge aantallen grazers een stevige impact op het huidige boslandschap zullen hebben. En de vraag is dus of we voor dat ander bos en op termijn voor dat andere landschap kiezen en op grond waarvan.

 

Historische daad

Hoe ons bos of boslandschap er uit zag vóór de mens zich er mee bemoeide, daar laat ik graag wetenschappers over theoretiseren. Zowel de gesloten-bos-theorie, als de Vera-open-landschap-theorie komt me als realistisch voor. Misschien bestonden ze allebei wel, zeker in de tijd is dat denkbaar.

Wat wel vast staat, is dat zodra de mens hier kwam, door kap en begrazing met huisdieren het bos goeddeels verdween. Het weinige bos dat bleef, werd intensief gebruikt. Een prachtige uitgave over de geschiedenis van het Vlaamse bos illustreert hoe de mens de afgelopen tweeduizend jaar het landschap volledig naar zijn hand zette, en economie de leidraad was voor het gebruik van het bos. En dat gold naar we mogen aannemen voor het hele West-Europese bos. Ook in Duitsland waren veel gebieden die nu bos zijn, grotendeels open heidevlakten, zelfs op rijkere, leemhoudende gronden.

Eind 19de eeuw kwam de grote ommekeer. Door de kunstmest was de heide niet langer nodig in het potstalsysteem. In amper een halve eeuw is wat vele eeuwen lang een open heidelandschap was, veranderd in bos. Publieke zowel als private eigenaren besloten tot bosaanleg, veelal op economische gronden. Soms waren er ook sociale motieven (werkvoorziening), dan wel esthetische overwegingen om tot een mooi park of landgoed te komen.

 

Als men op de zuidelijke Veluwe het bestaande bos om zou vormen naar een grotendeels open boslandschap, is dat een historische daad. Als daar goede reden voor zijn, moeten we dat zeker niet nalaten. Maar: anders dan toen het landschap een dikke eeuw geleden grondig van aanzien verschoot, hebben we nu een samenleving die natuur en landschap volslagen anders beleven dan toen. Economische motieven spelen nu geen rol. Het toegenomen ecologische inzicht en de mondige samenleving vragen echter om een breed gedragen afweging.